e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopvoorn meun: vis  meun (Merselo) kopvoorn III-4-2
kordeel, hotlijn hotlijnt: hǫtlint (Merselo) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenmijt zetten mijten: mitǝ (Merselo) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Merselo) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
kornoelje (alg.) knoereltje: eetbaar  knurretje (Merselo), timpelteer: corneolum  tiepeltaer (Merselo) bes vd kornoelje || kornoelje, vrucht III-4-3
korst broodkorst: De broeëdkaorste staeken m: het gaat hem te goed  broeëdkaorst (Merselo) broodkorst III-2-3
kortademig dempig: dempig (Merselo) dempig [SGV (1914)] III-1-2
korteling korteling: kǫrtǝleŋ (Merselo) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kortwieken aftoppen: āftø̜pǝ (Merselo) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: k^ö.stər (Merselo), køͅstər (Merselo) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3