e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opschepper bruis: broēs (Merselo), grootmuil: grótmoel (Merselo), stuiter: stuter (Merselo), windbuil: wiendbuul (Merselo), zwetsbuil: zwetsbuūl (Merselo) opschepper || opschepper, opsnijder || opschepper, pocher || opschepper, snoever III-1-4
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Merselo) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-4
optillen heffen: höffe (Merselo), opvatten: opfatte (Merselo) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
opvoeden, grootbrengen groottrekken: groeët trekke (Merselo), optrekken: òptrekke (Merselo), opvoeden: òpvoeje (Merselo) groot brengen (van kinderen) || opvoeden || opvoeden van een kind (soms) III-2-2
opvoeding opvoeding: òpvoejing (Merselo) opvoeding III-2-2
opvulzand papzand: pap˲zānt (Merselo  [(geel opvulzand)]  ) Zand dat wordt gebruikt voor aanvulling, maar niet voor het metselwerk zelf. Zie voor het woordtype 'letchi' a. Stevens, 'T√∫ngërsë Dïksjënêer', pag. 328, s.v. 'lètsji'. [N 30, 36b; monogr.] II-9
opzettelijk expres: ĕsprĕs (Merselo) expres [SGV (1914)] III-1-4
organist organist: øͅrgənest (Merselo) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: øͅrgəl (Merselo) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgel spelen orgel spelen: øͅrgəl sp"lə (Merselo) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3