22359 |
hoepelen |
bandelen:
bandele (L209p Merselo)
|
hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoest (L209p Merselo)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
32445 |
hoge klomp |
huifklomp:
hūf[klomp] (L209p Merselo),
kapklomp:
kap[klomp] (L209p Merselo)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
24323 |
hom |
gritselkuit:
gritselkoet (L209p Merselo),
kraaltjeskuit:
krellekeskoet (L209p Merselo),
melkkuit:
melkkoet (L209p Merselo),
ritselkuit:
ritselkoet (L209p Merselo)
|
hom vd vrouwtjesvis || hom, mann. viszaad
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
hòmmel (L209p Merselo)
|
hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] || hommel, wilde brombij
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hōmp (L209p Merselo)
|
homp
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
kluit:
kluut (L209p Merselo)
|
kluit [SGV (1914)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hond (L209p Merselo),
hoond (L209p Merselo, ...
L209p Merselo),
as ge ovver d\'n hoond kómt, kòmde ok ovver de stárt: wanneer men iets aangaat moet men ook de gevolgen dragen Bekend staon as d\'n boonten hoond: in de omgeving bekend staan als persoon met verdacht gedrag D\'n hoond löpt de pieël òp: een jongen gaat het ouderlijk huis uit Ennen bángen hoond bláft mieër, asdat hij biet: van dreigen hoeft men niet veel te vrezen kòmmandieër òwwen hoond en bláft aeges: wel bevelen geven, maar zelf niets uitvoeren Twiwë kwoj heund biete mekaar nie: Boze mensen zijn het gauw met elkaar eens, wanneer zij zich tegen een derde keren Wie aens hoond hiet, hiet vort âltied hoond: wie eens een misstap begaan heeft, wordt hier altijd voor nagewezen Groeëte heund biete mekaar nie: grote heren sparen elkaar Dat is ennen hoond van \'n paerd , zaej de jòng en toen reej hij òp \'n kat: in het kleine toch het grootte zien
hoond (L209p Merselo)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondenhok:
hoondehok (L209p Merselo),
hondskooi:
hondskui (L209p Merselo),
hoondsköj (L209p Merselo)
|
hondehok || hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honig:
hōnex (L209p Merselo),
honing:
honeŋ (L209p Merselo)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|