18230 |
klomp |
klomp:
klōmp (L209p Merselo)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
32352 |
klompenmaker |
klompenmaker:
klōmpǝmē̜kǝr (L209p Merselo)
|
De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.]
II-12
|
32448 |
klompriem |
klompenbandje:
klōmpǝbē̜ntjǝ (L209p Merselo),
tuigleer:
tȳxlē̜r (L209p Merselo)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennagel:
klōmpǝnāgǝl (L209p Merselo)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
kloontere (L209p Merselo)
|
klonteren
III-2-3
|
29812 |
kloostermop |
kloostermop:
kloostermop (L209p Merselo)
|
Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.]
II-8
|
19405 |
klopper, garde |
kloprijsje:
klopriēske (L209p Merselo),
rijsje:
Van dunne geschilde berketakjes maakte men vroeger een bundeltje en dit gebruikte men dan als garde
riēske (L209p Merselo)
|
soort garde || voorloper van de moderne garde, klopper
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klonter:
klōntǝr (L209p Merselo),
kluit:
klȳt (L209p Merselo)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
20900 |
kluiven |
afkluiven:
De böt áfkluuëve
áfkluuëve (L209p Merselo),
afpeuzelen:
Bötjes áfpËzele
áfpūzele (L209p Merselo)
|
afkluiven || met de vingers en tanden botjes van vleesresten ondoen
III-2-3
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klouwe (L209p Merselo)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|