24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slĕkkenhuuske (L209p Merselo)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
31930 |
slangboor |
slangenboor:
sláŋǝbōr (L209p Merselo)
|
Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.]
II-12
|
20647 |
slappe koffie |
kruierskoffie:
t Is már kruujerskoffie: het is slechte koffie
kruujerskoffie (L209p Merselo),
schotelenwater:
schòttelewater (L209p Merselo),
schotelwater:
schòttelwater (L209p Merselo)
|
slappe slechte koffie || zeer slappe smaakloze koffie
III-2-3
|
32573 |
slecht bemesten |
uitpitsen:
ytpītsǝ (L209p Merselo)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
kwaad weer:
kwaod wèèr (L209p Merselo),
schouw (weer):
(hetwoordelijke uitdrukking).
schòw waer (L209p Merselo)
|
slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || vreesinboezemde weersgesteldheid
III-4-4
|
20648 |
slechte drank |
moekkefoek:
moekefoek (L209p Merselo)
|
slechte kwaliteit, surrogaat namaak van drank (koffie of thee enz,)
III-2-3
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
lastig:
lāstig (L209p Merselo)
|
gemelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
slee:
slei (L209p Merselo)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
24552 |
sleedoorn |
sleen:
vcroeger gebruikt als sluiting van een worst bij de huisslacht
slieën (L209p Merselo)
|
sleedoorn, de doorn
III-4-3
|
32775 |
sleepbeugels op een ijzeren eg |
slepers:
slē̜ ̞pǝrs (L209p Merselo)
|
De sledeijzers of sleepbeugels die soms op het raam van de enkele ijzeren eg zijn aangebracht, om ze (omgekeerd) over het veld of over de weg te kunnen vervoeren. Zie afb. 55. [N 11A, 161b; monogr.]
I-2
|