e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merselo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slakkenhuis slakkenhuisje: slĕkkenhuuske (Merselo) slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slangboor slangenboor: sláŋǝbōr (Merselo) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slappe koffie kruierskoffie: t Is már kruujerskoffie: het is slechte koffie  kruujerskoffie (Merselo), schotelenwater: schòttelewater (Merselo), schotelwater: schòttelwater (Merselo) slappe slechte koffie || zeer slappe smaakloze koffie III-2-3
slecht bemesten uitpitsen: ytpītsǝ (Merselo) Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.] I-1
slecht weer, hondenweer kwaad weer: kwaod wèèr (Merselo), schouw (weer): (hetwoordelijke uitdrukking).  schòw waer (Merselo) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || vreesinboezemde weersgesteldheid III-4-4
slechte drank moekkefoek: moekefoek (Merselo) slechte kwaliteit, surrogaat namaak van drank (koffie of thee enz,) III-2-3
slechtgehumeurd (zijn) lastig: lāstig (Merselo) gemelijk [SGV (1914)] III-1-4
slee slee: slei (Merselo) slede [SGV (1914)] III-3-2
sleedoorn sleen: vcroeger gebruikt als sluiting van een worst bij de huisslacht  slieën (Merselo) sleedoorn, de doorn III-4-3
sleepbeugels op een ijzeren eg slepers: slē̜ ̞pǝrs (Merselo) De sledeijzers of sleepbeugels die soms op het raam van de enkele ijzeren eg zijn aangebracht, om ze (omgekeerd) over het veld of over de weg te kunnen vervoeren. Zie afb. 55. [N 11A, 161b; monogr.] I-2