20330 |
vader |
ons vader:
òs vader (L209p Merselo),
òz’ vader (L209p Merselo),
onze vader:
òzze vader (L209p Merselo),
oude:
mienen alde (L209p Merselo),
âlde (L209p Merselo),
oudeheer:
cf. VD s.v. "oudeheer"1. (inform.) vader
âldenhieër (L209p Merselo),
vad:
vad (L209p Merselo, ...
L209p Merselo,
L209p Merselo,
L209p Merselo),
vát (L209p Merselo),
vader:
vader (L209p Merselo, ...
L209p Merselo,
L209p Merselo,
L209p Merselo,
L209p Merselo,
L209p Merselo,
L209p Merselo,
L209p Merselo),
vajjer (L209p Merselo),
gering
vajjer (L209p Merselo)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader (minderwaardig) || vader (onze -) || vader (oude heer) || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vagevuur (L209p Merselo)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgerdien (L209p Merselo),
valgordien (L209p Merselo)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L209p Merselo)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vals (L209p Merselo)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L209p Merselo)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
vang:
vaŋ (L209p Merselo)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L209p Merselo)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
26261 |
vanghaak |
vangijzer:
vaŋizǝr (L209p Merselo)
|
De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.]
II-3
|