25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L209p Merselo)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
ilk (L209p Merselo),
ulk (L209p Merselo, ...
L209p Merselo,
L209p Merselo),
ŭlk (L209p Merselo)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
32828 |
burries van de landrol |
burries:
bø ̞ris (L209p Merselo)
|
De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.]
I-2
|
20765 |
busbrood |
busbrood:
busbroeëd (L209p Merselo),
potweg:
potweg (L209p Merselo)
|
brood dat in een blik is gebakken || brood wat in een pot of een ketel gebakken werd
III-2-3
|
21303 |
buskruit |
kruit:
kruut (L209p Merselo),
pulver (<lat.):
polver (L209p Merselo)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
schob:
sxǫp (L209p Merselo)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
buurman:
buurman (L209p Merselo),
nabuurman:
noaberman (L209p Merselo)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
buurt:
ien de buurt (L209p Merselo),
nabuurschap:
in de noaberschap (L209p Merselo)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
wĕĕj goan buurte (L209p Merselo)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20865 |
cacao |
cacao:
kekaow (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
cacao || chocoladepoeder
III-2-3
|