18254 |
gesp |
gesp:
schōēn mit ènne gaspe (L209p Merselo)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21319 |
getatewaal |
gestotter:
gestotter (L209p Merselo),
geteutel:
getottel (L209p Merselo)
|
getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemartel (L209p Merselo, ...
L209p Merselo)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd vrouwmens:
gətrówt frómməs (L209p Merselo)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getūūge (L209p Merselo)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33387 |
getuigkast |
getuigkast:
gǝtȳxkast (L209p Merselo)
|
Een kast, ook wel kist of bak, waarin het getuig van het paard (vooral het kostbare zadel en de haam) bewaard wordt. Op grote boerderijen (of bij welvarende mensen) is er wel eens een apart vertrek voor het getuig, maar dit komt slechts zelden voor. Een kast voor het paardetuig is onbekend in L 320a, 324, 330, 369, Q 113, 198b en 203b. Meestal hangt men het getuig aan haken of balkjes in de muur (K 278, L 271, 318, 322, 372, 413, 429a, P 107a, Q 4, 78, 111 en 193). In L 282 wordt het getuig op een ezel gelegd. Benamingen die niet een kast, kist of bak betreffen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigrek" (2.3.8). Zie ook dat lemma. [N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
gevaorlek (L209p Merselo)
|
gevaarlijk
III-1-4
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevangenis (L209p Merselo)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
gevel:
Enne schönne gevel hit ok plekke: er is niets volmaakt
gevel (L209p Merselo)
|
gevel, voorkant van een huis
III-2-1
|
17808 |
geven |
geven:
gêve (L209p Merselo)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|