17566 |
opperhuid |
opperhuid:
de opperhoed (Q198a Mesch)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
rupsen:
rupsche (Q198a Mesch, ...
Q198a Mesch)
|
oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18589 |
overall |
overall:
overall (Q198a Mesch),
overall (eng.):
üveral (Q198a Mesch)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)] || Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.]
II-9, III-1-3
|
18695 |
overhemd |
overhemd:
üverhimt (Q198a Mesch)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33512 |
overige erwten en bonen |
klimerwten:
klimerte (Q198a Mesch)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
18553 |
overjas (alg.) |
lange jas:
lange jas (Q198a Mesch),
overjas:
üverjas (Q198a Mesch, ...
Q198a Mesch)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21689 |
pacht? |
pacht:
Opm. geen t aan het einde!
de paach (Q198a Mesch)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
paachte (Q198a Mesch)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
papperig (dik):
papperig (Q198a Mesch),
plofferig:
plofferig (Q198a Mesch)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (Q198a Mesch)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|