21445 |
uitschelden |
schelden:
schêlde (L245p Meterik, ...
L245p Meterik)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
34061 |
vaars |
maal:
mǭl (L245p Meterik)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
27083 |
vaart |
vaartje:
(mv.)
vartjǝs (L245p Meterik)
|
Kanaal smaller dan het hoofdkanaal. [II, 91b]
II-4
|
20330 |
vader |
vader:
vader (L245p Meterik)
|
vader [SGV (1914)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vageveur (L245p Meterik)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rolgordijn:
rolgerdien (L245p Meterik)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (L245p Meterik)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vālsch (L245p Meterik)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L245p Meterik)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L245p Meterik)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|