18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L245p Meterik)
|
braaf [SGV (1914)]
III-1-4
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brāklegǝ (L245p Meterik),
hardliggen:
hawlegǝ (L245p Meterik)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamberen:
brambêr (L245p Meterik),
brāmbē̝ͅrə (L245p Meterik)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brǫmbē̜rǝ (L245p Meterik)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
braamberenstruik:
brambêrestroek (L245p Meterik)
|
braamstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
niet goed te lezen
braaje (L245p Meterik)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
keuken:
k"kə (L245p Meterik)
|
Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
gewoonlijk kachel
de stoof brandt (L245p Meterik)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
brender (L245p Meterik)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brāndholt (L245p Meterik),
brānthoͅlt (L245p Meterik)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|