21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polver (L245p Meterik)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L245p Meterik)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noabere (L245p Meterik)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
naburen:
in de noabere (L245p Meterik)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
weej goa buurte (L245p Meterik)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21307 |
cavalier |
vrijer:
vri-jer (L245p Meterik)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
sagerien (L245p Meterik)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
sŏŏkerei (L245p Meterik)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (L245p Meterik),
kring:
krink (L245p Meterik)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
24406 |
cocon |
koninkje:
kø.nEŋskə (L245p Meterik)
|
cocon [DC 18 (1950)]
III-4-2
|