34242 |
filter in de melkzeef |
zijslet:
zēslē̜t (L245p Meterik),
zijwatje:
zēwɛtjǝ (L245p Meterik),
zijwatten:
(mv)
zēwatǝ (L245p Meterik)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
20838 |
flauw |
laf:
laf (L245p Meterik)
|
flauw, smakeloos [RND]
III-2-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
vlikvloeuje (L245p Meterik)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flīēngk (L245p Meterik)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flø̄rēl (L245p Meterik)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18784 |
franje |
franje:
fraanje (L245p Meterik),
frānjǝ (L245p Meterik)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
moeuke (L245p Meterik)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19727 |
fuchsia |
bellenbloem:
beləbloom (L245p Meterik)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L245p Meterik)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L245p Meterik)
|
fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|