17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
ŏŏp de luúp goa (L245p Meterik)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
27001 |
op slag zetten |
op bedjes slaan:
op bętjǝs slǭ (L245p Meterik)
|
Het verzamelen van de turf in slagen. [II, 78b, II, 79d]
II-4
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stelte lōēupe (L245p Meterik)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
26727 |
op zand uitlopen, gezegd van veengrond |
op zand uitkomen:
op zānt ytkomǝ (L245p Meterik)
|
Wanneer de veenlagen geleidelijk dunner worden, kan het veen op zand uitlopen. [I, 18]
II-4
|
27028 |
opbreken van het slag |
opbreken van het slag:
opbrē̜kǝ van ǝt slax (L245p Meterik)
|
Twee rijen turven uit het slag wegnemen en deze op de ligger leggen van het bed ernaast. Men neemt dan nog twee rijen en die legt men op hetzelfde bed als waaruit ze genomen zijn. In de ontstane opening wordt een ring opgebouwd. [II, 80a]
II-4
|
27088 |
ophaalbrug |
ophaalbrug:
ophaalbrug (L245p Meterik)
|
[II, 95a]
II-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ŏŏp halde (L245p Meterik)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
26974 |
oplegger |
oplegger:
oplɛgǝr (L245p Meterik)
|
Belangrijk werktuig voor de turfgraver. De kruk, steel en spade zijn van hout, waarbij steel en spade uit één stuk zijn gemaakt. De steel is ongeveer 50 cm lang. Op het houtwerk van de spade zit een stalen bek geklonken. Met de oplegger licht de turfgraver de turven uit de bank. [II, 40a]
II-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt upmakə (L245p Meterik),
opmakə (L245p Meterik)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
hoop:
hūu̯ǝp (L245p Meterik)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|