21335 |
jood |
jood:
en juit, twi juidə (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
en žudas (P193p Mettekoven)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
jyffrā[u}w (P193p Mettekoven)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
katone klāit (P193p Mettekoven)
|
Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
sjy (P193p Mettekoven)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
19422 |
kaarsendomper |
snepper:
snøpər (P193p Mettekoven)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23212 |
kabouter |
kabouter:
ēͅnə kabo͂ͅtər (P193p Mettekoven)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven),
stoof:
stoͅu̯f (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (P193p Mettekoven)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kãkęlǝn (P193p Mettekoven)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|