e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lam lam: laam (Mheer), lamp (Mheer), lammetje: lɛmkǝ (Mheer), schaapje: šø̜pkǝ (Mheer) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)] I-12, III-1-2
lamp lamp: laamp (Mheer), lamp (Mheer), lāmp (Mheer, ... ) lamp [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
lampenpit lampenwiek: lampəwēk (Mheer), wiek: wēk (Mheer) lampepit [SGV (1914)] III-2-1
land land: laand (Mheer) land [ZND 29 (1938)] III-3-1
landerijen gewande: gǝwandǝ (Mheer), hof: hǫf (Mheer), land: lānt (Mheer) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol wel: wɛl (Mheer) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: schtreek (Mheer), shtreeak (Mheer), sjtreeëk (Mheer) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)] III-4-4
lang schortlint lint: linter (Mheer) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
lange broek broek: lang brook  brook (Mheer), lange broek: laang brook (Mheer) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange dunne tak gard: WLD  geert (Mheer) Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)] III-4-3