e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lenig gelenig: geliënig (Mheer), gemij: Heel buigzaam  gemeuj (Mheer) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Mheer), uithoud: oethoat (Mheer), (s.f.), in: a gen oethaot  oethaot (Mheer), vroegjaar: ⁄t vreugjaor (Mheer) in de lente || lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel lummel: ⁄nne lummel (Mheer) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: lĕĕpel (Mheer), lippel (Mheer) lepel [DC 35 (1963)] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leraar leraar: leraar (Mheer) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leren beenkap gamasche: kamasje (Mheer) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren, studeren studeren: schtudeere (Mheer) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leugen leugen: da’s ’n leuge (Mheer), leuge (Mheer) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
leunstoel armstoel: ɛrmštōl (Mheer), grootstoel: grūtštōl (Mheer), leenstoel: lèènsjtooël (Mheer) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1
leurder kramer: kriemer (Mheer), krieëmer (Mheer), rondloper: roond⁄leuper (Mheer) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1