e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontvangen beuren: bööre (Mheer) in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)] III-3-1
ontzien ontzien: ontzīēn (Mheer) iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] III-1-4
onvolgroeide vrucht krutsel: WLD  krutsjel (Mheer, ... ) Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7
onvruchtbare grond kajak: kajak (Mheer), schabbernak: šabǝrnak (Mheer), slechte grond: šlē̜tǝ grōnt (Mheer) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe steebok: štēbǫk (Mheer) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui donderbui: donderbu (Mheer), donderschoer: dondershoor (Mheer), dondersjoor (Mheer), onweersbui: onwêrsbu (Mheer) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: oonwèèr (Mheer) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel hangetig: hangetig (Mheer), niet lekker: neët lekker veule (Mheer), niet richtig (du.): net reegteg (Mheer) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) ongewend: oongewèènd (Mheer) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4
ooft ooften: øͅft (Mheer) gedroogd fruit III-2-3