19655 |
afwaswater |
schotelwater:
šoͅtəlwātər (Q196p Mheer)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
stropen:
sjtrööpe (Q196p Mheer)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24648 |
akelei |
anemoon:
WLD
annemoon (Q196p Mheer)
|
Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33645 |
akker |
akker:
akǝr (Q196p Mheer),
land:
lānt (Q196p Mheer)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
deestel (Q196p Mheer),
WLD
deestel (Q196p Mheer)
|
Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)] || distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
doornen takken:
dø̄ ̞ǝnǝ tɛ ̝k (Q196p Mheer),
houten sleep:
hō ̞tǝ [sleep] (Q196p Mheer),
sleep:
šlē̜ ̝p, šlē ̞p (Q196p Mheer)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
berwinde:
bęrwiŋ (Q196p Mheer),
pispotje:
pespøtǝkǝ (Q196p Mheer),
geen onderscheid
pis-puttekes (Q196p Mheer),
WLD
pisputteke (Q196p Mheer)
|
Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)] || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.] || haag- en akkerwinde [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
22419 |
alle kegels samen |
klots:
klots (Q196p Mheer)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Alderhillige (Q196p Mheer),
allerheilige (Q196p Mheer)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Alderzie:le (Q196p Mheer)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|