20820 |
ham, hesp |
ham:
ham (Q196p Mheer),
schink:
shink (Q196p Mheer),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
sjeenk (Q196p Mheer)
|
ham [SGV (1914)] || hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
haand (Q196p Mheer),
han (Q196p Mheer),
hand (Q196p Mheer),
há:nt (Q196p Mheer),
häng (Q196p Mheer)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21731 |
handboei |
boei:
boei (Q196p Mheer)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21849 |
handel |
nering:
nering (Q196p Mheer)
|
het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21449 |
handelaar |
handelaar:
handeler (Q196p Mheer),
koopman:
kŏŏpmaan (Q196p Mheer)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handelen:
handele (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18903 |
handeling |
gang:
gaank (Q196p Mheer)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17661 |
handen (kindernamen) |
knoeveltjes:
knūūvelkes (Q196p Mheer)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q196p Mheer),
klauwen:
klowwe (Q196p Mheer),
knoken:
kneuk (Q196p Mheer),
poten:
pooj (Q196p Mheer),
schoppen:
sjuppe (Q196p Mheer)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
18906 |
handig |
handig:
handig (Q196p Mheer)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|