18376 |
hoge klomp? |
blok:
blok (Q196p Mheer)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
bottiene (Q196p Mheer)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
bot:
botte (Q196p Mheer)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
opbieden:
opbeeje (Q196p Mheer)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22024 |
holenduif |
wilde duif:
wil(de) dōēf (Q196p Mheer)
|
holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
WLD
hommel (Q196p Mheer),
mooshommeltje:
ook in ZND 01, a-m
mosheumelke (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)], [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
schoon:
sjoo:n (Q196p Mheer)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hond (Q196p Mheer),
hoond (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
hoont (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer)
|
hond [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hondskoesj (Q196p Mheer),
hondskouw:
hondskow (Q196p Mheer)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
34209 |
hondsdolheid |
razetig zijn:
(de koe is) rǭzǝtex (Q196p Mheer)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|