33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
aanspender:
ānspęndǝr (Q196p Mheer),
varkensnelis:
vɛrǝkǝsnɛlǝs (Q196p Mheer),
werkman:
werǝkman (Q196p Mheer)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21335 |
jood |
jood:
ene juud, twiei juude (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
jut (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)] || jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
ene juudas (Q196p Mheer),
judas (Q196p Mheer)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)] || Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
WLD
judaspenning (Q196p Mheer)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
joffrouw (Q196p Mheer),
joffrow (Q196p Mheer),
juffrow (Q196p Mheer)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)] || juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (Q196p Mheer)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
ei blauw kleid (Q196p Mheer),
kleed (Q196p Mheer),
v⁄r zullen dat kleed gans motte los puttere vör dat v⁄r ⁄m veraandere kinne (Q196p Mheer),
⁄t kleed van de anna is väöl langer es dat va mieke (Q196p Mheer)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
18232 |
juweel |
steen:
sjteen (Q196p Mheer)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q196p Mheer)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
de rake (Q196p Mheer),
raake (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|