32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vøę̄ ̝ǝlǝ (Q196p Mheer)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
bletsen:
blètsje (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
keegele (Q196p Mheer)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mɛtə kɛ.gələ wɛrt ne.ət mi gəsjpəlt (Q196p Mheer)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kaldər (Q196p Mheer)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
ke.əl (Q196p Mheer),
kjal (Q196p Mheer),
kêrel (Q196p Mheer)
|
Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
keren:
kīrǝ (Q196p Mheer)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
kèrk (Q196p Mheer)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
der keerkêf (Q196p Mheer),
keerkuf (Q196p Mheer)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] || Kerkhof. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|