33340 |
koewachter, veeknecht |
koeienjong:
kuǝjǫŋ (Q196p Mheer),
koemeier:
kōmɛi̯ǝr (Q196p Mheer)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
koffiej (Q196p Mheer),
kôffe (Q196p Mheer)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
gromelen:
grommele (Q196p Mheer),
koffiedras:
kôffedras (Q196p Mheer),
koffiegrozelen:
koffie groozele (Q196p Mheer)
|
koffiedik [DC 47 (1972)], [SGV (1914)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
koöke (Q196p Mheer),
kôôkə (Q196p Mheer)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
19634 |
kolenschop |
troffelschup:
troͅfəlšøp (Q196p Mheer)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
19615 |
kom |
komp:
kōmp (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
koͅmp (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
telder:
teͅldər (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
koamme (Q196p Mheer),
kome (Q196p Mheer),
kòmə (Q196p Mheer)
|
komen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
komiek:
komiek (Q196p Mheer)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
getempteerd:
getemteerd (Q196p Mheer)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
knien (Q196p Mheer)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|