21411 |
kopen |
gelden:
gèèle (Q196p Mheer),
kopen:
koupe (Q196p Mheer)
|
koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
schuren:
šōrə (Q196p Mheer)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
žat (Q196p Mheer),
kop:
koͅp (Q196p Mheer),
kopje:
køͅpkə (Q196p Mheer),
tas:
tas (Q196p Mheer),
tās (Q196p Mheer)
|
een kop koffie [SGV (1914)] || kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
de krollebol slaan:
der krollebòl sloo: (Q196p Mheer)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (Q196p Mheer)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19325 |
koppig |
bokkig:
bökkig (Q196p Mheer),
koppig:
köppig (Q196p Mheer),
kops:
köpsj (Q196p Mheer),
ook materiaal znd 28, 31
köpsj (Q196p Mheer)
|
koppig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34200 |
kopziekte |
kopkrankte:
kopkrɛ̄ŋkdǝ (Q196p Mheer)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
stuiklijn:
štukliŋ (Q196p Mheer)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
koön-blom (Q196p Mheer),
kōǝnblǫm (Q196p Mheer),
-
koön blom (Q196p Mheer)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)], [ZND 34 (1940)]
I-5, III-4-3
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
WLD
konkernol (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
kornoelje:
kornoelje (Q196p Mheer),
mispel:
meespel (Q196p Mheer)
|
De kornoelje. De witte kornoelje; struik met witte bloemen en witte bessen, 2-3 m hoog; takken aan de zonzijde rood, in de schaduw geel. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Rode kornoelje; struik met witte bloemen en blauwzwarte bessen; 2-5 m hoog; takken aan de zonzijde purperrood en aan de schaduwkant groen (kroelie, kornoelje). [N 82 (1981)] || kornoelje [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|