20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
groffelsnēͅgel (Q196p Mheer)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
onze-lieve-vrouw-kruidwis:
Ooze Leeve Vrouw kroedwösch (Q196p Mheer)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
krōētwisj (Q196p Mheer)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
kryi̯ǝ (Q196p Mheer),
schurgen:
šørǝgǝ (Q196p Mheer),
varen:
vārǝ (Q196p Mheer)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroe:k (Q196p Mheer),
kroek (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
kruik [SGV (1914)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
brok:
brok (Q196p Mheer),
kruim:
kruum (Q196p Mheer)
|
kruim [SGV (1914)], [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruun (Q196p Mheer),
kruung (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
korte uu
de kruun (Q196p Mheer)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
WLD
botterblom (Q196p Mheer)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
ei kruus, twie kruuzer (Q196p Mheer),
kruus (Q196p Mheer)
|
Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || kruis [SGV (1914)]
III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
christus:
ene kreestes (Q196p Mheer),
kruis:
eij kruus (Q196p Mheer),
ə krūūs (Q196p Mheer),
onzelieveheer:
⁄nne Slivvenhiër (Q196p Mheer)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|