e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedervlek pepervlek: peppervlek (Mheer) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] III-1-1
moeilijk vooruitkomen taffelen: taffele (Mheer, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeite moeite: meute (Mheer) moeite; hij geeft zich moeite [DC 03] III-1-4
moer moer: moo:r (Mheer), moor (Mheer) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras moeras: muras (Mheer), vuilgebroedenis: vulgǝbrø̄tǝnes (Mheer) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moestuinx gaarde: gārt (Mheer), koolhof: kuləf (Mheer), moestuin: mostend (Mheer), moostem: mōstəm (Mheer), moͅstəm (Mheer, ... ), moostempje: meustemke (Mheer) [DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)] [ZND 44 (1946)] I-7
moeten moeten: motte (Mheer) moeten (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
mof mof: mof (Mheer) mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3
mok kanker: kāŋkǝr (Mheer  [(etterend gezwel)]  ) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9
mokken een pannetje maken: e penneke make (Mheer), mokken: moekke (Mheer), monken: moonke (Mheer), pruilen: prule (Mheer) misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || mokken [SGV (1914)] || pruilen [SGV (1914)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)] III-1-4