18609 |
nachthemd |
nachtshemd:
naajshimp (Q196p Mheer)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
nachtjak:
nachtjak (Q196p Mheer)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtskleren:
naajskleejer (Q196p Mheer)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24394 |
nachtvlinder |
mot:
mot (Q196p Mheer)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
naodeil (Q196p Mheer),
schade:
sjaai (Q196p Mheer)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
naogeboort (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
nageboorte van de mens; hoe noemde men vroeger - -? [DC 33 (1961)] || Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q196p Mheer)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bęt (Q196p Mheer)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q196p Mheer)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
groffelsnagel:
\'voor de vrucht\'
groffels nêgel (Q196p Mheer),
nagelbloem:
nagelbloom (Q196p Mheer),
violet:
flèt (Q196p Mheer)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|