34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
piele, piele, piele:
pilǝ, pilǝ, pilǝ, (Q196p Mheer)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hup, hup:
hyp, hyp (Q196p Mheer),
luup:
lyp (Q196p Mheer),
luup, luup:
lyp, lyp (Q196p Mheer),
luup, luup, luup:
lyp, lyp, lyp (Q196p Mheer),
tiep:
tip (Q196p Mheer)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuusje, kuusje:
kyšǝ, kyšǝ (Q196p Mheer)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
moets:
mutš (Q196p Mheer),
moetsje:
mutškǝ (Q196p Mheer)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
pietetje, pietetje:
pitǝkǝ, pitǝkǝ (Q196p Mheer),
tiet, tiet:
tit, tit (Q196p Mheer),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (Q196p Mheer)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q196p Mheer)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lemmen, lemmen, lem:
lɛmǝ, lɛmǝ, lɛm (Q196p Mheer)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
schreeuwen:
sjrieëwe (Q196p Mheer)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
juxǝlǝ (Q196p Mheer),
rauwelen:
rou̯ǝlǝ (Q196p Mheer)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met, met, met:
mɛt, mɛt, mɛt (Q196p Mheer)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|