19637 |
steenkool |
kolen:
kaole (Q196p Mheer)
|
kolen [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
bloedzweer:
bloódzjwèèr (Q196p Mheer),
steenzweer:
schtèinzwĕr (Q196p Mheer)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || steenpuist [SGV (1914)]
III-1-2
|
24251 |
steenuil |
steenuil:
sjtèènŭŭl (Q196p Mheer)
|
uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29963 |
steiger |
steiger:
štęjgǝr (Q196p Mheer)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
24976 |
steil, sterk hellend |
steil:
schteil (Q196p Mheer),
stik:
shtik (Q196p Mheer)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
17820 |
steken |
steken:
schtêke (Q196p Mheer),
shteeake (Q196p Mheer)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
21421 |
stelen |
stelen:
sjtèèle (Q196p Mheer)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpe (Q196p Mheer)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjteelt (Q196p Mheer)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtimme (Q196p Mheer)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|