33693 |
vredewis |
vrijmei:
vręi̯męi̯ (Q196p Mheer),
vrijwis:
vrē̜i̯wɛš (Q196p Mheer),
vrīi̯weš (Q196p Mheer)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
eine vrèmde man (Q196p Mheer),
ene vrèmme maan (Q196p Mheer)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)] || vreemde {een - man} [SGV (1914)]
III-3-1
|
32943 |
vregelpaal |
windas:
windas (Q196p Mheer)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
32944 |
vregelstok |
wurmel:
wurmel (Q196p Mheer)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
vreugde:
vreugde (Q196p Mheer)
|
vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
eine troeuwe vrund (Q196p Mheer),
vreund (Q196p Mheer),
vrun (Q196p Mheer),
vrund (Q196p Mheer),
vrøntj (Q196p Mheer)
|
trouwe {een - vriend} [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)] || vriend(in) [RND] || vrienden [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vreuntelik (Q196p Mheer)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25203 |
vriesweer |
vorst:
vrost (Q196p Mheer),
vriesweer:
vreëswèèr (Q196p Mheer)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)] || vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakke (Q196p Mheer),
vriezen:
vreese (Q196p Mheer),
vreze (Q196p Mheer),
vreëze (Q196p Mheer)
|
vriezen [SGV (1914)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20316 |
vrijgezel |
jonkman:
joonkmaan (Q196p Mheer),
vrijgezel:
vriejgezel (Q196p Mheer)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|