18972 |
zedig |
modest:
modest (Q196p Mheer)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (Q196p Mheer),
zij:
ziej (Q196p Mheer)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
25908 |
zeefraam |
horretje:
hø̜̄rtjǝ (Q196p Mheer)
|
Een constructie van latten waardoor het mogelijk gemaakt wordt dat de zeef boven de ketel geplaatst kan worden. De armen van dit zeefraam zijn niet even lang, maar aangepast aan de ronde vorm van de ketel. Zie afb. 24. [N 57, 21]
II-2
|
19472 |
zeemlap |
vensterleer:
vēnstərlēͅr (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
zeem:
zeem (Q196p Mheer)
|
zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemlap [ZND 08 (1925)] || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
ze weusjt nog altied aaf mit greun zeep (Q196p Mheer)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lŭäter (Q196p Mheer),
ly(3)̄tər (Q196p Mheer),
sop:
sop (Q196p Mheer),
zeepluter:
zeiplöter (Q196p Mheer)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19343 |
zeer blij |
uitgelaten:
ōētgelaote (Q196p Mheer)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
haneklitsen:
hanǝkletsǝ (Q196p Mheer)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
gloei:
gleuj (Q196p Mheer),
hits:
hets (Q196p Mheer),
hits (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
hitte [SGV (1914)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zeGGe (Q196p Mheer),
zekke (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
zèkke (Q196p Mheer)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] || zeggen [SGV (1914)], [ZND m] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|