33413 |
drinkbak voor de kippen |
waterbakje:
wātǝrbɛkskǝ (Q196p Mheer)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
20499 |
drinken |
drinken:
drīnke (Q196p Mheer)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (Q196p Mheer)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
kuil:
kūl (Q196p Mheer)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
kaam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
köm (Q196p Mheer)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
30580 |
droge verfstoffen |
dodekop:
dūǝdǝkǫp (Q196p Mheer)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
weren:
(volt dlw)
gǝwērt (Q196p Mheer)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20635 |
dronken |
een stuk in zijn kont:
e sjtuk in z’n koont (Q196p Mheer),
een stuk in zijn kraag:
e sjtuk in z’nne kraag (Q196p Mheer),
zat:
?? (Q196p Mheer),
zaat (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een pegel in hebben:
ə hət nne peël in (Q196p Mheer),
hem om hebben:
ə hət m um (Q196p Mheer)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
overblijven:
euëver blieve (Q196p Mheer),
t blijft over]:
⁄t hoddelt euver (Q196p Mheer)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|