e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog weer droog: druug (Mheer), drūūch (Mheer) droog [DC 45 (1970)], [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek afdroogdoek: āf˂dry(3)̄x˂dōk (Mheer), potdoek: tegenwoordig  poͅt˂dōk (Mheer) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
druilerig en koud weer klam (weer): klaam (Mheer), miezerig (weer): miezerig (Mheer), mièzeris (Mheer), monketig (weer): moonketig (Mheer), nat (weer): eine nate zomer (Mheer, ... ), enne nate zommer (Mheer, ... ), naat (Mheer, ... ), regenachtig (weer): rengenèèjtig (Mheer), t blijft over]: koej loojt (Mheer), wakweer: wak wêr (Mheer), waterkoud (weer): waterkaod (Mheer) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druipen: druipe (Mheer), hèdroop van den rêge (Mheer, ... ), druppelen: drùppele (Mheer), druppen: hè dröp van de rêge (Mheer, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droevetros (Mheer) druiventros [SGV (1914)] I-7
druk heen en weer lopen rondrennen: rondrenne (Mheer) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druk praten ratelen: ratele (Mheer) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken drukken: drukke (Mheer) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte, gedoe allegatie: allegaasje (Mheer), bohei (rh.): behei (Mheer), gedoens: gedoons (Mheer) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)] III-1-4
druppel druppel: dröppel (Mheer), drøͅppel (Mheer, ... ), ⁄n dröppel (Mheer) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4