e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L159a plaats=Middelaar

Overzicht

Gevonden: 2389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korenmijt zetten mijten: mitǝ (Middelaar) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Middelaar) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korhoen korhoen: korhoen (Middelaar) korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
korst korst: kôrst (Middelaar) korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3
kortademig dempig: dêêmnig (Middelaar) kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korte broek korte boks: korte boks (Middelaar) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte overjas jekker: jekker (Middelaar) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortwieken leewieken: lēwikǝ (Middelaar) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem kossem: kǫsǝm (Middelaar), sluik: sluk (Middelaar) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
kosten doen: wa doen de pogge (Middelaar) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1