21745 |
mikken |
loeren:
lu:rə (L159a Middelaar)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
(enk)
meltkyl (L159a Middelaar)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
mē̜ltvȳr (L159a Middelaar)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
17833 |
moe |
moe:
my.j (L159a Middelaar)
|
moe [RND]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
moeder:
mōēder (L192p Middelaar, ...
L192p Middelaar,
L192p Middelaar),
moet:
cf. WNT s.v. "moet (I)". Zie "moei
moet (L159a Middelaar, ...
L159a Middelaar,
L159a Middelaar),
cf. WNT s.v. "moet (I)". Zie moei
moet (L159a Middelaar)
|
moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || moeder; ik ga met mijn moeder naar de markt; volw. [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
strommelen:
stroemele (L159a Middelaar)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33700 |
moeras |
moeras:
muras (L159a Middelaar),
zomp:
zōmp (L159a Middelaar)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
31532 |
moersleutel |
schroevensleutel:
sxruvǝslø̜tǝl (L159a Middelaar)
|
In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.]
II-11
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoͅf (L159a Middelaar)
|
[N 05A (1964)]
I-7
|
18269 |
mof |
mof:
mof (L159a Middelaar)
|
mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|