21654 |
niet gunnen |
niet doorgaan:
⁄t is nie dör gegaon (L159a Middelaar)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
blikken:
blieke (L159a Middelaar)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
proesten:
proesse (L159a Middelaar)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
knijptang:
kniptaŋ (L159a Middelaar)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuiken:
kykǝ (L159a Middelaar)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
21651 |
notariskosten |
herengeld:
heregèld (L159a Middelaar)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
middag:
vurrəmérgən (L159a Middelaar)
|
s morgens) [RND]
III-4-4
|
24219 |
oeverzwaluw |
aardzwalf:
eerdzwelf (L159a Middelaar)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L159a Middelaar)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
olliebol (L159a Middelaar)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|