31803 |
houtsplinter |
splinter:
sple.ntǝr (Q177p Millen)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwuerm (Q177p Millen)
|
houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
17565 |
huid |
vel:
vel (Q177p Millen),
(mv)
vɛlǝ (Q177p Millen)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hau̯f (Q177p Millen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkār (Q177p Millen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
33642 |
huisakker |
goed:
gut (Q177p Millen),
veld:
fɛlǝt (Q177p Millen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
33609 |
huisweide |
groes:
grūš (Q177p Millen)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibbelen:
bibbelen (Q177p Millen, ...
Q177p Millen)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
huurhaus (Q177p Millen)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21563 |
ijken |
pegelen:
[pegelen?, rk]
de gewichten öugelen (Q177p Millen)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|