17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
kutsche ïn de kin (Q177p Millen)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32246 |
kuiper |
tonnenmaker:
tonǝmākǝr (Q177p Millen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32624 |
kunstmest |
engrais:
`ǭŋgrę (Q177p Millen)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
kooitŏng (Q177p Millen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24341 |
kwaken |
keken:
kē.kǝ (Q177p Millen),
korren:
kǫrǝn (Q177p Millen)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12, II-6
|
19104 |
kwalijk nemen |
het slecht opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
slet (opgenomen) (Q177p Millen)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (Q177p Millen, ...
Q177p Millen)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
pettemen:
pɛtǝmǝ (Q177p Millen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
keepair (Q177p Millen)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
bo eine kwezel (Q177p Millen)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|