e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffiedik drats: drats (Milsbeek) koffiedik, koffiedrab III-2-3
koffiekannetje koffietuit: kǫfitø̜jt (Milsbeek) Flesvormig, blauw gëmailleerd metalen koffiekannetje met beugelsluiting. [N 98, 13; monogr.] II-8
koffiepot koffiepot: koffiepot (Milsbeek) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) brotselen: brøͅtsələ (Milsbeek) zacht koken of bakken; koken door ongeoefend persoon III-2-3
koken (tr.) koken: kōͅkə (Milsbeek) koken III-2-3
kokkin kookster: koͅkstər (Milsbeek) kokkin III-2-3
kokmeeuw pikmeeuw: pikmèw (Milsbeek) kokmeeuw III-4-1
kol kol: kǫl (Milsbeek) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolen fijn(e): fī̄n (Milsbeek), grove: grǫvǝ (Milsbeek), kolen: kǭlǝ (Milsbeek) Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.] II-8
kolengruis gruis: gry(3)̄s (Milsbeek) (kolen)gruis III-2-1