e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korf ben: bɛn (Milsbeek), korf: kø̜rf (Milsbeek), kø̜rǝf (Milsbeek) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korst kapje: kɛpkə (Milsbeek), korst: kōrst (Milsbeek) kapje, korstje van een brood || korst III-2-3
korte steek randsteek: rāntstę̄k (Milsbeek) Steek die men gebruikt bij open kant. Zie afb. 49. [N 60, 111b] II-10
kortwieken knippen: knepǝ (Milsbeek) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem kossem: kǫsǝm (Milsbeek) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
kosten doen: wa duun de pógge? (Milsbeek) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmənōͅi̯ (Milsbeek), kɛrmənōͅt (Milsbeek) karbonade III-2-3
koud, mistig en somber weer duister (weer): duuster (Milsbeek), het staat te luisteren: stét te luustere (Milsbeek), motlucht: mòtlócht (Milsbeek) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist koude mot: kaalde mòt (Milsbeek) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude trek: kaalde trék (Milsbeek) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4