24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
WLD
duuzendpoot (L163a Milsbeek)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
schervel:
sxirvəl (L163a Milsbeek)
|
schijfje, plakje
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blau̯wǝ mɛlk (L163a Milsbeek),
schiere melk:
sxīrǝ mɛlk (L163a Milsbeek)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
stuurboom:
styrbǫm (L163a Milsbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
dwarsbalk:
dwarsbalǝk (L163a Milsbeek)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
warsbalken:
wars˱bɛlǝk (L163a Milsbeek)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
Dèn dwarsdrie.ver zal ¯t noojt mit ów èèns zien
dwarsdrie.ver (L163a Milsbeek)
|
dwarsligger
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dwēͅi̯l (L163a Milsbeek)
|
dweil
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
dweilen:
dwēͅi̯lə (L163a Milsbeek)
|
dweilen
III-2-1
|
20394 |
echtgenoot |
kerel:
kèl (L163a Milsbeek),
mens:
mi.ns (L163a Milsbeek),
mins (L163a Milsbeek)
|
echtgenoot || echtgenoot, vrouwmens
III-2-2
|