20525 |
flensje |
koekje:
kykskə (L163a Milsbeek)
|
flensje
III-2-3
|
20143 |
fopspeen |
lots:
loerts (L163a Milsbeek),
tut:
tut (L163a Milsbeek)
|
fopspeen
III-2-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
zware koe:
zwǭrǝ ku (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
30994 |
fouten bij slecht overhalen |
plooien:
plǫjǝ (L163a Milsbeek)
|
Fouten die ontstaan, doordat men bij het overhalen het leer niet goed aantrekt. [N 60, 87]
II-10
|
30981 |
franse hak |
franse hak:
fransǝn hak (L163a Milsbeek)
|
Een bijzonder model hak, ongeveer 7 cm hoog, zo breed als een gulden en sierlijk van lijn. Zie afb. 34. [N 60, 126b; N 60, 126d]
II-10
|
18460 |
franse hak [wld ii.10, p. 37] |
franse hak:
frànsən hák (L163a Milsbeek)
|
Een bijzonder model hak, halfhoog d.w.z. ongeveer 7 cm, zo breed als een gulden en sierlijk van lijn? (franse hak? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
mojjeke (L163a Milsbeek),
moͅi̯əkə (L163a Milsbeek)
|
meuken, rijpen
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
worm:
WLD
wörm (L163a Milsbeek)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31003 |
futselaar |
olifantstand:
ōlifantstānt (L163a Milsbeek),
ritsbeen:
retsbę̄n (L163a Milsbeek)
|
Een instrument van been of hout om de gleuf tussen overleer en zool glad te maken. De futselaar moet hard zijn maar niet te scherp, daarom gebruikt men als materiaal vaak een bot. [N 60, 150a; N 60, 150c]
II-10
|
24149 |
fuut |
poepeendje:
poepé.ndje (L163a Milsbeek)
|
fuut
III-4-1
|