29640 |
het smalspoor verleggen |
schiften:
sxeftǝ (L163a Milsbeek)
|
Het smalspoor verplaatsen naarmate het uitgraven van de kleiput vordert. [N 98, 55; monogr.]
II-8
|
21436 |
het volle bedrag |
het volle pond:
⁄t vòlle poond (L163a Milsbeek)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
yt˂dūn (L163a Milsbeek),
uitluiden:
ytlø͂ͅi̯ə (L163a Milsbeek)
|
doven || uitdoven
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hemel en aarde:
heməl ɛn ēͅrt (L163a Milsbeek)
|
hete bliksem
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
kleine weeropper:
klęi̯nǝ wērøpǝr (L163a Milsbeek)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitereensmijten:
ūtǝrɛnsmītǝ (L163a Milsbeek)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L163a Milsbeek)
|
Het achterste gedeelte van de voet. [N 60, 168a]
II-10
|
18470 |
hiel [wld ii.10, p. 7] |
hak:
hàk (L163a Milsbeek)
|
Het achterste gedeelte van de voet? (hiel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30917 |
hielpand |
hiel:
hil (L163a Milsbeek),
hielstuk:
hilstøk (L163a Milsbeek)
|
Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28]
II-10
|
18437 |
hielpand [wld ii.10, p. 24] |
hiel:
hiĕl (L163a Milsbeek),
hielstuk:
hiĕlstuk (L163a Milsbeek)
|
Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)]
III-1-3
|