21431 |
leuren |
sjachelen:
sjachele (L319p Molenbeersel)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21002 |
leverpastei |
pat:
pá’tē (L319p Molenbeersel)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅ.vərwoͅrst (L319p Molenbeersel),
lêver wôst (L319p Molenbeersel)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
21506 |
liberaal |
blauwe, een -:
’t is ne blauwe (L319p Molenbeersel),
liberaal:
’t is ne liberaal (L319p Molenbeersel)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
leͅchām (L319p Molenbeersel),
lijf:
līəf (L319p Molenbeersel)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (L319p Molenbeersel),
lichtwerk:
lichtwerk (L319p Molenbeersel)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
lichtbalk:
lichtbalk (L319p Molenbeersel)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
26526 |
lichten |
bijlichten:
bilextǝ (L319p Molenbeersel),
uitlichten:
utlextǝ (L319p Molenbeersel)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
gauw colrig (<fr.):
ook materiaal znd 28, 49
goͅu̯ kløreͅx (L319p Molenbeersel)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
26540 |
lichtsteen |
punder:
pønjǝr (L319p Molenbeersel)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|