e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringmus ringelmus: Lat: passer montanus montanus  rinkelmus (Molenbeersel), soetsmus: soets "knotwilg", wellicht fr. souche  sūtsmøs (Molenbeersel) boommus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)] III-4-1
ringworm sint-catharinasrad: sint katri.nsra:d (Molenbeersel) Hoe heet de huidziekte in de vorm van een wiel, waartegen Sinte Catharina wordt aangeroepen ? [ZND 48 (1954)] III-1-2
riool buis: bøis (Molenbeersel) Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)] III-3-1
rode aalbes miemerten: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  mimerten (Molenbeersel), miemertjes: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  miemerke (Molenbeersel) rode aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode kool rood moes: rūət mōs (Molenbeersel) Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)] I-7
roede borst: borst (Molenbeersel), roede: rōj (Molenbeersel) Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] II-3
roedegaten asgaten: asgaten (Molenbeersel) De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75] II-3
roedewiggen spieën/spijen: spijǝ (Molenbeersel), zijspieën/-spijen: zijspieën/-spijen (Molenbeersel) De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76] II-3
roegewant gevlucht: gǝvløxt (Molenbeersel), kruis: krȳs (Molenbeersel) De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.] II-3
roep bij verstoppertje spelen kom maar: kom mer (Molenbeersel) Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)] III-3-2