24234 |
ringmus |
ringelmus:
Lat: passer montanus montanus
rinkelmus (L319p Molenbeersel),
soetsmus:
soets "knotwilg", wellicht fr. souche
sūtsmøs (L319p Molenbeersel)
|
boommus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18103 |
ringworm |
sint-catharinasrad:
sint katri.nsra:d (L319p Molenbeersel)
|
Hoe heet de huidziekte in de vorm van een wiel, waartegen Sinte Catharina wordt aangeroepen ? [ZND 48 (1954)]
III-1-2
|
21214 |
riool |
buis:
bøis (L319p Molenbeersel)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
33478 |
rode aalbes |
miemerten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
mimerten (L319p Molenbeersel),
miemertjes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
miemerke (L319p Molenbeersel)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
rūət mōs (L319p Molenbeersel)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21733 |
roede |
borst:
borst (L319p Molenbeersel),
roede:
rōj (L319p Molenbeersel)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
26218 |
roedegaten |
asgaten:
asgaten (L319p Molenbeersel)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
spijǝ (L319p Molenbeersel),
zijspieën/-spijen:
zijspieën/-spijen (L319p Molenbeersel)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvløxt (L319p Molenbeersel),
kruis:
krȳs (L319p Molenbeersel)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
kom maar:
kom mer (L319p Molenbeersel)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|