24379 |
spin |
spin:
spɛn (L319p Molenbeersel)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (L319p Molenbeersel),
spenə (L319p Molenbeersel)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenkop:
spennekop (L319p Molenbeersel),
spinnenweb:
spenəwəp (L319p Molenbeersel)
|
spinnenweb [RND], [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kap:
kap (L319p Molenbeersel)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32749 |
spitten |
spaden:
spāi̯ǝ (L319p Molenbeersel)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
26307 |
spoorwiel |
kroonrad:
krū ̞ǝnrāt (L319p Molenbeersel),
spoorwiel:
spōrwil (L319p Molenbeersel)
|
Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41]
II-3
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spōrǝ (L319p Molenbeersel)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprō.tǝ (L319p Molenbeersel)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
24248 |
spotvogel |
papaguut:
BtS 209 als ONB
pappeguit (L319p Molenbeersel)
|
spotvogel
III-4-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spri:ə (L319p Molenbeersel),
sprīə (L319p Molenbeersel)
|
spreeuw [ZND 07 (1924)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|