20304 |
verwend kindje |
bedorven kindje:
bədourvə kint’ə (L319p Molenbeersel)
|
bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
18277 |
vest |
wambuisje:
wēͅ:məskə (L319p Molenbeersel),
weͅməskə (L319p Molenbeersel)
|
vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] || wit vest (manskledingstuk waarin het horloge gedragen wordt) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄.lǝ (L319p Molenbeersel)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
26487 |
viertakrijn |
viertakrijn:
vēǝrtakrin (L319p Molenbeersel)
|
Rijn met vier rijntakken. [N O, 15d; A 42A, 21; Vds 132; Coe 101; N O, 15b; N O, 15c]
II-3
|
20574 |
vieruursboterham |
koffie, de -:
kofī (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 15 - 15 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
ə knäpkə (L319p Molenbeersel)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
ə kwārtjə (L319p Molenbeersel)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
wijert:
wīǝrt (L319p Molenbeersel)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17825 |
vinden |
vinden:
venə (L319p Molenbeersel)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|