e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wasknijper wasspang: wasspaŋə (Molenbeersel) klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] III-2-1
waterhoen waterkieken: waterkieken (Molenbeersel), waterkuiken: waterkuiken (Molenbeersel), waterkuke (Molenbeersel) waterhoen III-4-1
waterketel, moor moor: muər (Molenbeersel) de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] III-2-1
waterput put: pøt (Molenbeersel), pøͅt (Molenbeersel) [RND 08] [ZND 32 (1939)] I-7
waterring van de mijt waterlaag: wā.tǝrlǭx (Molenbeersel) Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
watersnip havergeit: havergeit (Molenbeersel, ... ) watersnip III-4-1
weddenschap weddingschap: wɛdiŋsjap (Molenbeersel) weddenschap [RND] III-3-2
weduwe wedevrouw: cf. WNT s.v. "weduvrouw"weduwe-, wede-, weed-, widde-, wed(de)vrouw  weedəvrou (Molenbeersel), weef: wief (Molenbeersel) weduwe [ZND 08 (1925)] III-2-2
weduwnaar wedeman: weedəmannə (Molenbeersel) weduwnaar [ZND 08 (1925)] III-2-2
weefsel, stof stof: ’t stoͅf (Molenbeersel) de stof (het goed) [ZND 07 (1924)] III-1-3