id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34001 | inspannen | inspannen: e.nspanǝ (Molenbeersel) | Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10 |
20827 | inzouten | zouten: zōͅtə (Molenbeersel) | zouten [ZND 08 (1925)] III-2-3 |
21562 | italiaan | italiaander: è als in het Frans det is nen Iteljènder (Molenbeersel) | Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)] III-3-1 |
18259 | jak | manteltje: mäntəlkə (Molenbeersel) | jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] III-1-3 |
18996 | jaloers | jaloers: ook materiaal znd 27, 44 žalūrs (Molenbeersel) | jaloers [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
18193 | jas: algemeen | jas: jas (Molenbeersel, ... ) | jas [ZND 06 (1924)], [ZND 08 (1925)] III-1-3 |
20561 | jenever | foezel: foezel (Molenbeersel), jenever: jenèver (Molenbeersel), žənēͅver (Molenbeersel), schnaps (du.): snaps (Molenbeersel) | jenever [ZND 01u (1924)] III-2-3 |
20405 | jeugd, jongelieden | jongvolk: jonkvolk (Molenbeersel) | jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)] III-2-2 |
20196 | jong (bijv.nw.) | jong: znd 1 a-m; znd 27, 46; jŏĕnk (Molenbeersel) | jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)] III-2-2 |
20310 | jong (bn.) | jong: znd 1 a-m; znd 27, 46; jŏĕnk (Molenbeersel) | jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)] III-2-2 |